Psalm 88
Datheen Psalmenberijming
Vers 2
Men hoort van u, o stad Gods hoog verheven,
Grote dingen, Egypte en Babel
Werden (spreekt God) onderwezen zo wel,
Dat zij tot Mijn volk werden aangeschreven.
Vers 3
Tyriërs, Palestiners ende Moren
Zullen in Mijn Kerke voortgebracht zijn.
Men zal spreken, dat in dat Sion Mijn
Allerlei volk bijeen Mij werd geboren.
Vers 4
God zal Sion bouwen met Zijn hand krachtig;
Uit alle spraken Hij de Zijnen zal
Roepen: Dan werd gezeid van dezen al,
Dat z' in Sion al t' zamen zijn woonachtig
Uw gramschap, die zeer is te vruchten,
Drukt mij zeer hard tot dezer stond;
Gij overvalt mij met de roeden,
En met toorn als met watervloeden.
Vers 5
Dies wilt nu openlijk en vrolijk zingen,
Op de bazuinen verkondigt Zijn eer,
In U, Sion zal wezen (spreekt de Heer)
Rijkdom en overvloed van alle dingen.
Vers 1
Heer, Die mij dus lang hebt behoed,
Ik roep altijd met groot verlangen;
Laat tot U komen, wil ontvangen
Mijn gebed, uit genade goed;
Wil vriendelijk neigen Uw oren,
En mijn gestadig klagen horen.
Vers 2
Want mijn ziel is vol angst en nood,
Ter helle is gedaald mijn leven.
Ik mag met hen wel zijn geschreven,
Die t' ondergaan door lijden groot.
Men mag mij hem wel gelijk achten,
Die hulpeloos is zonder krachten.
Vers 3
Ik ben onder de doden al
Versteken en ook gans verlaten,
Als een, die vermoord is op straten,
Dien men zeer haast begraven zal;
Want Gij gedenkt mijner niet, Heere!
Uw hand hebt Gij afgekeerd zere.
Vers 4
Gij werpt mij diep in den afgrond,
Die duister en diep is, met zuchten.
Uw gramschap, die zeer is te vruchten,
Drukt mij zeer hard tot dezer stond;
Gij overvalt mij met de roeden,
En met toorn als met watervloeden.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden