Psalm 52
Datheen Psalmenberijming
Vers 10
Dan zullen onz' harten zijn zeer bekwaam,
Om te offeren naar Uw welbehagen;
Dan zullen de kalveren zijn geslagen,
Die U, Heer, zullen wezen aangenaam.
Vers 1
Zeg gij, tiran, waarop gij bouwet
Met geweld en boosheid,
Hoe staat gij zo ende betrouwet
Op uw ongerechtheid?
Nochtans is Gods bijstandigheid
Ons dagelijks bereid.
Vers 2
Uw tong alleen schadet en kwellet,
En is tot allen tijd,
Als een scheermes zeer wel gestellet,
Dat zeer scherpelijk snijdt.
Gij bemint valsheid en dat kwaad
Meer dan 't recht metterdaad.
Vers 3
Om woorden die zeer kunnen schaden
Te spreken zijt gij snel.
Maar God zal u straffen en smaden,
Gij valse tonge fel;
Gij wordt doorsneden en verdrukt,
Ja uit uw plaats gerukt.
Vers 4
Gij boze, gij wordt uitgehouwen
Tot den wortel meteen;
't Welk de vromen zullen aanschouwen,
Met een vreze niet kleen,
En lachende met Uwen val,
Zullen zij spreken al:
Vers 5
Dit is hij, die niet heeft verkoren
God tot zijn hulp allein,
Maar op zijn rijkdommen al voren
Steld' hij zijn hart onrein;
Hij heeft hem gesterkt met boosheid
En ongerechtigheid.
Vers 6
Maar ik, die nu ben en zal wezen
Alleen stout ende koen
Op Gods goedigheid hoog geprezen,
Als een olijfboom groen,
Zal geplant zijn midden eenpaar
In Godes huis eerbaar.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden