Psalm 140
Datheen Psalmenberijming
Vers 11
Ik gedenke daaraan eenpaar
Als ik wakker ben 's morgens klaar.
O God! woudt Gij verderven snel
Alle de godd'lozen zeer fel.
De bloedhonden zouden bezwijken,
Ja ook met schande van mij wijken.
Vers 12
Want zij spreken, Heer, met hoogmoed
Van U lasterlijk zeer onvroed;
Zij verheffen hen op onrein;
Dies haat ik alle die gemein,
Die U haten; ook die gezellen,
Die hen, Heere, tegen U stellen.
Vers 13
Met rechten ernst uit 's harten grond
Haat ik, o Heer, die t' allen stond;
Zij zijn mijn vijanden niet klein.
Maar Gij, Die 't harte kent allein,
Doorzoek mijn hart, Gij wordt geware
Dat ik 't recht meen in 't openbare.
Vers 14
Mijn hart en gemoed wel doorziet.
Doorgrond mij ganselijk met vliet.
Zie of ik in de wegen kwaad
Wandele, die Gij Heere, haat;
En zijt mij altijd wel genegen,
Geleid mij ook in Uwe wegen.
Vers 1
O mijn God, wil mij nu bevrijden
Voor de mensen zeer boos en kwaad;
Behoed mij nu en t' alle tijden
Voor der listigen raad en daad.
Vers 2
Die dagelijks met haars gelijken
Tegen mij denken schalkheid loos;
Ende mij strijd in alle wijken
Van nieuws aandoen met harten boos.
Vers 3
Haar listige tongen hoogmoedig,
Scherpen zij als slangen zeer fijn;
Onder haar lippen overvloedig
Hebben zij adderenvenijn.
Vers 4
Bewaar mij voor der bozen handen;
En mijn gangen tot dezen stond,
Voor de moedwillige vijanden,
Die mij willen brengen te grond.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden