Psalm 99
Datheen Psalmenberijming
Vers 1
Wilt onzen God een nieuw lied zingen,
Want Hij heeft groot wonder gedaan;
Door Zijn hand kan Hij alle dingen
Overwinnen en gans verslaan.
Hij heeft ons 't heil geopenbaret,
Daardoor dat wij al zijn bevrijd,
En Zijn gerechtigheid verklaret
Den volkeren breed ende wijd.
Vers 2
Hij heeft gedacht aan Zijn genade,
Naar Zijne goedigheid zeer groot,
En aan Zijn waarheid vroeg en spade,
Tot troost Israëls in den nood.
't Heil, dat ons God nu wilt toezenden
Is alzins bekend nu ter tijd;
Dies moeten des aardbodems enden
Juichen en zingen zeer verblijd.
Vers 3
Looft den Heer met der harpen snaren,
Trompetten en bazuinen klaar;
Dat ze met psalmen nu verklaren
En zingen Zijnen lof eenpaar.
Juichet voor onzen God geprezen,
Die een Koning sterk wezen zal.
Dat de zee ontspringe mits dezen,
En het aardrijk met zijn volk al.
Vers 4
Dat de waterstromen zeer krachtig
Verblijd zijn en t' zamen verheugd;
Dat ook alle bergen eendrachtig
Geneugte bewijzen en vreugd.
Want God komt richten hier beneden
De wereld in gerechtigheid,
Ende Hij zal heersen met vreden
Over 't volk in der billigheid.
Vers 1
Onze God Die is
Een Koning gewis,
Daarom ook nu raast
Dat volk gans verdwaasd.
Op cherubim voort
Vaart God ongestoord;
Vers 2
Zeer groot is de Heer,
Verheven in eer,
In Sion met kracht,
Dies ieder geslacht
Moet den Name Zijn
Met zang prijzen fijn;
Want Hij is wonderbaar
En zeer heilig voorwaar.
Vers 3
De koning niet slecht,
Heeft zeer lief dat recht
En rechtvaardigheid
Met de billigheid.
Daar leidt de Heere
Jakob met ere,
Naar Zijn woord met bescheid,
In der gerechtigheid.
Vers 4
Lovet nu dan vrij
Onzen God zeer blij,
En valt met ootmoed
Voor Hem nu te voet;
Zijn Naam is heilig.
Mozes goedwillig
En Aäron, die t' zaam
Gods dienaars zijn bekwaam.
Vers 5
Die en Samuël
Zijn naar Gods bevel
Biddende verhoord,
Naar Zijn godd'lijk woord
Uw volk beladen,
Als zij U baden,
Waren van U ontvaan
En verhoord van stond' aan.
Vers 6
Uit de wolken klaar
Sprak Hij met hen daar,
En toonde hen bloot
De kolomme rood.
Zij onbezwaret
Hebben bewaret
Zijn woord ende verbond
't Welk kwam uit Zijnen mond.
Vers 7
Gij, Die onz' God zijt,
Hebt verhoord altijd.
Uw volk; de misdaad
Hebt Gij vroeg en spaad'
Hen gans vergeven;
Doch Gij daarneven
Hebt, zonder onderlaat,
Gestraft haar zonden kwaad.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden