Psalm 118
Datheen Psalmenberijming
Vers 7
Hoe zal ik toch God Zijn weldaden al
Vergelden? Ik zal den beker heilzame
Nemen in de hand, en des Heeren Name
Met dankbaarheid ik verkondigen zal.
Vers 8
Ik wil mijn beloften in 't openbaar
Betalen in Gods gemeente geprezen.
De dood der heiligen voor God zal wezen
Een ding, dat kostelijk is en dierbaar.
Vers 9
Heer! ik ben Uw knecht, ja ik ben Uw knecht,
Ende een zoon van Uwe dienstmaagd kleine.
Mijn banden hebt Gij gebroken alleine;
Dies wil ik U dankofferen oprecht.
Vers 10
Dat is: Ik wil Uwen Naam maken kond,
Die heerlijk is ende zeer hoog verheven.
Ik wil den Heere mijn belofte geven,
Midden onder Zijn volk tot dezer stond.
Vers 11
In de voorhoven des Heeren zeer rein
Wil ik van harte Hem lofzangen zingen;
Ik wil tot Jeruzalem wel toebringen
Zijnen prijs. Looft Hem met mij in 't gemein.
Vers 1
Gij, heidenen, looft saam den Heer;
Gij, volkeren, bewijst Hem eer;
Want groot is Zijn genade goed
Over ons al in overvloed;
Bestendig is ook Zijn waarheid
Over ons in der eeuwigheid.
Vers 1
Danket den Heer zeer hoog geprezen,
Want groot is Zijn vriendelijkheid;
Zijn goedertierenheid zal wezen
Bestendig in der eeuwigheid.
Israël moet hem nu begeven
Om te verkonden met bescheid,
Dat Gods barmhartigheid verheven
Geduurt tot in der eeuwigheid.
Vers 2
Dat huis Aärons al te zame
Moet nu bekennen wijd en breid,
Dat des Heeren goedheid bekwame
Geduurt tot in der eeuwigheid.
Zij al die God vrezen ootmoedig
Moeten spreken met vlijtigheid,
Dat onzes Gods genade goedig
Geduurt tot in der eeuwigheid.
Vers 3
Als ik, Heer, in angst was gestadig,
Zo riep ik God den Heere aan,
En Hij verhoorde mij genadig,
Met troost heeft Hij mij bijgestaan.
De Heer is met mij t' allen tijden,
Dies vrees ik niet wat mensen koen,
Die mij haten ende benijden,
Voor kruis en verdriet mij aandoen.
Vers 4
God is met mij, Dien ik betrouwe
Met allen die mij gunstig zijn;
Dies zal ik mijnen lust nog schouwen
Aan alle de vijanden mijn.
Het is beter op God te hopen,
Dan op mensen die haast vergaan;
Veel beter is 't tot God te lopen
In nood, dan op prinsen te staan.
Vers 5
Veel mensen mij listig omringen,
Aan alle zijden openbaar;
Doch ik wil ze t' zamen ombringen
In des Heeren Name voorwaar.
Zij omringen mij nu ten tijden
Met grote kracht ende geweld;
Maar God zal mij voor hen bevrijden,
Zij worden haast nedergeveld.
Vers 6
Als van bijen, was ik besloten
Van de dwazen, die met der schand'
Gedempt zijn, 't welk hen heeft verdroten,
Als vuur 't welk de doornen afbrandt.
Gij vijand, gij hebt mij versteken
En gezocht te brengen ten val;
Maar God heeft mij ('t heeft wel gebleken)
Onderstand gedaan overal.
Vers 7
God zeer sterk is mijn kracht alleine.
Mijn roem ende mijn ere groot.
Ende mijn lofzang in 't gemeine,
Mijn Zaligmaker in den nood.
De vroom' in hare hutten zingen,
Zijnde verblijd en verheugd zeer,
Van Uw hand sterk, die alle dingen
Krachtiglijk overwint, o Heer.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden