Psalm 22
Datheen Psalmenberijming
Vers 11
Omdat ze hebben onderstaan
Den koning te beschaden
Met allerlei boosdaden,
Tegen U zij met list raadslaan;
Maar daar werd door haar kracht
Niets bijzonders volbracht.
Vers 12
Al waar 't dat de booz' opgericht,
Te zaam tegen U kwamen,
Gij zoudt ze haast beschamen.
Gij zult ze schieten in 't aanzicht;
Daarop hebt Gij gemikt
En Uwen boog geschikt.
Vers 13
Daarom maak U toch op, o Heer!
Wil met ernst nu bewijzen
Uw kracht, niet om volprijzen;
Opdat wij altijd, t' Uwer eer,
Prijzen ons leven lang
Uwe macht met lofzang.
Vers 1
Waarom verlaat Gij Mij, Mijn God, Mijn Heer?
Ver is Uw hulp, doch ben Ik benauwd zeer;
Verre hebt Gij Mijn klachten versteken,
Die Mij uitbreken.
Des daags aanroep Ik U uit 's harten gronde,
Nochtans antwoordt Gij Mij tot genen stonde;
Ende des nachts laat Ik niet af van klagen,
Zeer verslagen.
Vers 2
Doch, Heer! Gij zijt die Heilig' evenwel,
Die daar woont onder Uw volk Israël,
Daar Gij wilt dat hem stedes vermere
Uw prijs en ere.
Onz' vaders hebben op U vast gebouwet,
Ja op U alleen hebben zij vertrouwet,
Die haar banden geweldig hebt ontbonden,
't Allen stonden.
Vers 3
Biddende waren zij van druk bevrijd,
Zij hoopten op Uw goedheid t' allen tijd,
En Gij beweest hun vroeg en spade
Uwe genade.
Maar Ik ben een worm en geen mens in krachten
Een ieders spot, want zij Mij al verachten;
Mij tot een spreekwoord zij te maken plegen,
Allerwegen.
Vers 4
Een ieder ziend hoe dat Gij Mij, Heer! slaat,
Bespottet Mij en belacht Mij met smaad;
Verachtende steken zij den mond op
En schudden den kop.
Dan spreken ze: Hij staat tot allen tijden
Gans op Zijnen God, Dien Hij bidt in 't lijden,
Dat Hij Hem help', is 't dat Hij Hem beminnet
En bezinnet.
Vers 5
Doch Gij hebt Mij uit Mijn moeders lichaam
Gebracht, en hulpe bewezen bekwaam;
Van Mijn moeders borst Gij Mij steeds bijstaat,
God Mijn toeverlaat!
Ja dat meer is! zo haast Ik was geboren,
Hebt Gij Mij ontvangen ende verkoren.
Ende getoond dat Gij Mijn God wilt wezen,
Hoog geprezen.
Vers 6
Daarom van Mij zover toch niet en wijkt:
De moed ontvalt Mij en 't hart Mij bezwijkt,
En daar is niemand, die Mij geeft de hand,
Hulpe noch bijstand.
Veel sterke stieren Mij als nu omringen;
De ossen vet uit Basan Mij bespringen;
Om Mij te verstrikken zij vlijt aanwenden,
Ja te schenden.
Vers 7
Zij zijn als een leeuw die verscheurt zeer strang,
Die loert om te roven een schaapken bang;
Zij ontdoen haar kelen wijd ende breed,
Schrikkelijk en wreed.
En als water vloeien weg Mijne krachten.
Mijn leven is ontsteld, en door Mijn klachten
Smelt Mijn hart als was, ook vergaat Mijn leven
Met zwaar beven.
Vers 8
Als een potscherf is verdroogd al Mijn kracht,
Aan 't gehemelte kleeft Mijn tong versmacht;
Gij hebbet Mij gemaakt vol onwaarde,
Als slijk der aarde.
Want honden omringen Mij en genaken,
De boosdoeners hen tegen Mij opmaken.
Om Mijn handen en voeten te doorsteken,
Ja te breken.
Vers 16
Ik bid U, laat niet verblijden
In mijn lijden
Hen, die mij haten zeer wreed;
Want, als mijne voeten glijden
Wat bezijden
Zij verheugen in mijn leed.
Vers 17
Wil helpen, o Heere krachtig
Mij, die klachtig
Ben en tot lijden gemaakt;
Gestadiglijk is mijn harte
Vol van smarte,
Daarmee Gij mij hebt geraakt.
Vers 18
Met schaamte ik mij zeer kwelle
En vertelle
Mijne zeer grote misdaad;
Ik en doe niet dan beklagen
All' mijn dagen
All' mijn zware zonden kwaad.
Vers 19
Mijn vijanden zijn bij dezen
Hoog geprezen,
En leven in eer en pracht;
Die mij haten en aanvechten,
Gans t' onrechten,
Wassen in getal en kracht.
Vers 20
Zij al tegen mij hen stelden,
En vergelden
Met kwaad doen alle mijn deugd;
Daarom is 't, dat ze mij smaden
En beladen
Omdat ik recht doe met vreugd.
Vers 21
Wil mij, Heer! in zulker maten
Niet verlaten
Die van ieg'lijk ben veracht;
Dat van mij Uw goedheid rijke
Niet en wijke,
Want mijn hart, Heer, U verwacht.
Vers 22
Kom, Heer! wil U bij mij maken
In mijn zaken,
Tot mijn hulp U goed'lijk wendt.
Haast U tot mijnen bijstande,
Goederhande,
Gij, Die mijn heil zijt bekend.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden