Psalm 146
Datheen Psalmenberijming
Vers 3
Zij zullen Uwer goedigheid zeer groot
Hierna zijn een schoon gedenkteken bloot;
Zij getuigen van Uw gerechtigheid
En van Uwe bestendige waarheid,
De Heer is genadig ende goedhartig,
Traag tot gramschap en daartoe zeer barmhartig;
Vriendelijk is Hij allen creaturen,
En Hij toont hun Zijn goedheid t' aller uren.
Vers 4
Dies Heer, looft U al Uw schepsel verblijd,
Omdat Gij een volmaakt Werkmeester zijt;
Maar boven al Uwe werken niet klein,
Prijzen U al Uwe heiligen rein;
De heerlijkheid Uwes rijks zij verkonden,
Uwe kracht groot zij daarneven vermonden;
Opdat de mensen d' heerlijkheid en krachten
Uwes rijks verstaan in alle geslachten.
Vers 5
Uw rijk is, Heer, een eeuwig koninkrijk,
Uw heerschappij blijft eeuwiglijk gelijk.
Die struikelen onderhoudt Uw hand fijn,
En richt op, die neder geslagen zijn.
Alle ding wacht op U aan alle zijden:
Gij geeft hun zijn spijs in bekwame tijden.
Gij opent Uw hand en dat begenadigt,
Met spijs alles rijkelijk Gij verzadigt.
Vers 6
God is gerecht in alles wat Hij doet,
En goedertier' in al Zijn werken goed.
Hen, die Hem bidden wil Hij nabij staan;
Ja, die Hem in der waarheid roepen aan.
Hij doet den wille tot haren vermeren,
Dergenen, die Hem vrezen en vereren;
Hij verhoort haar schreien en al haar klagen,
En verlost z' uit al haar kruis en haar plagen.
Vers 7
Die God liefhebben, zijn van Hem bewaard,
Maar Hij verderft gans'lijk den bozen aard.
Dies wil ik Zijnen lof verkonden klaar;
Ja alle vlees zal Hem loven eenpaar.
Vers 1
Wel op, mijn ziel, wil nu prijzen
Den Heer; want mijn leven lang
Zal ik Hem ere bewijzen.
Ik wil met psalmengezang
Steeds loven God verheven,
Zolang als ik zal leven.
Vers 2
Wil niet stellen uw betrouwen
Op prinsen groot ofte kleen;
Wil op den mense niet bouwen,
Want bij hem is hulpe geen.
Als zijn geest uitvaart gelijk,
Wordt hij weder aard' en slijk.
Vers 3
Met hem vergaan zijn raden al,
En worden haast'lijk tot niet.
Wel hem, wien God t' allen tijd zal
Zijn hulp aanbieden met vliet;
Die tot God heeft zijn toevlucht
In nood en in kwaad gerucht.
Vers 4
Hij is 't, die krachtig gemaakt heeft
Den hemel en 't aardrijk breed,
De zee en al wat daarin leeft,
En hem beweegt met bescheed.
Hij onderhoudt Zijn waarheid
Zeer vast in der eeuwigheid.
Vers 5
Hij doet hun recht, die daar lijden
Overlast en groot geweld;
Hij geeft brood tot allen tijden
Hun, die den honger scherp kwelt;
Hij maakt los en vrij van pijn
Hen die vast gebonden zijn.
Vers 6
't Gezichte geeft Hij hun allen,
Die daar ganselijk zijn blind
Die hard zijn nedergevallen,
Heft Hij op, en die bezint;
Hij heeft lief ende behoedt,
Die oprecht vroom zijn en goed.
Vers 7
Met vlijt bewaart ook de Heere
De vreemden in lijden groot;
Desgelijks de wezen tere,
Behoedt God in angst en nood;
Weduwen Hij ook bewaart,
Dat haar geen leed wedervaart.
Vers 8
Hij zal de wegen verderven
Der godd'lozen met der daad;
En zal Hem een rijk verwerven,
Dat eeuwiglijk vast bestaat.
Sion, uws Gods heerlijkheid
Wordt geloofd in eeuwigheid.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden