Psalm 30
Datheen Psalmenberijming
Vers 4
Gods stem doorsnijdt en scheidet
't Vuur en zijn vlam uitbreidet;
Hij doet 't dal Kades beven,
Met de dalen daarneven.
Hij schrikt de hinden kleinmoedig,
En doet ze misvallen spoedig;
Hij doet de bossen groen en groot,
Door Zijn kracht worden dor en bloot.
Vers 5
Maar ieg'lijk gaat bij dezen
In Gods tempel geprezen,
En daar hij placht te beven,
Hij looft Hem al zijn leven.
Des waters, dat men vreest zere,
Des zondvloeds, is God een Heere;
En Zijn koninkrijke voortaan
Zal eeuwiglijk vast blijven staan.
Vers 6
Daarom zal de Heer wezen
Zijns volks kracht uitgelezen;
Vreed' en goed zal hem geven
Onze God hoog verheven.
Vers 1
Nadat Gij, Heer, mij hebt bevrijd,
En dat Gij ook nimmermeer lijdt,
Dat mijn vijanden hebben vrij
Oorzaak, om te spotten met mij;
Den prijs, dien Gij hierom zijt waardig,
Te zingen wil ik zijn volvaardig.
Vers 2
Als ik U heb geroepen aan,
Gezondheid heb ik, Heer! ontvaan.
Ik was ter helle gedaald schier,
Als Gij mij uittokt goedertier:
't Leven hebt Gij mij willen sparen.
Daar ik in 't graf was afgevaren.
Vers 3
Gij all' die Zijn goedheid bekent,
Verbreidt Zijn eer, maakt zonder end
Heerlijk Zijnen Naam, naar Zijn woord.
God is nimmermeer zo verstoord,
Of Zijnen toorn, die elk doet schrikken.
En vergaat gans zeer haastelikken.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden