Psalm 122
Datheen Psalmenberijming
Vers 4
Ik spreke met hen van den vrede,
Zij verwilligen niet daarmede;
Als naar den pais staat mijn verlangen,
Alsdan zij eerst den krijg aanvangen.
Vers 1
Tot de bergen hef ik op mijn
Ogen, ende vandaar
Verwacht ik hulp eenpaar.
Maar op God Die gemaakt heeft fijn
Hemel en aard' in 't ronde,
Wil ik mij vast'lijk gronden.
Vers 2
God zal niet laten uwen voet
Struikelen, want altijd
Waakt Hij en u bevrijdt.
Hij slaapt niet, Die Israël hoedt,
Maar waakt aan alle zijden,
En sluimt tot genen tijden.
Vers 3
God zal van boven u bijstaan,
Die u ter rechterhand
Staat tot uwen bijstand,
's Daags zal u de zonne niet slaan,
De mane koud met schaden,
Zal u 's nachts niet beladen.
Vers 4
God behoedt u voortaan van kwaad;
Hij zal uw ziel voorwaar
Behoeden voor gevaar;
En als gij uit- of ook ingaat,
Zal Hij u steeds bevrijden
En met gaven verblijden.
Vers 1
Zo haast als ik hore spreken:
Welaan, laat ons allen zeer zaan
In dat huis onzes Heeren gaan,
Met vreugd is mijn hart ontsteken,
Dat ons voeten zullen hiernaar
Staan binnen de poorten eerbaar
Van Jeruzalem wel gestichtet.
Jeruzalem is gebouwd vast,
En door vrede samengepast,
En tot een stad Gods fijn gerichtet.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden