Psalm 97
Datheen Psalmenberijming
Vers 6
Komt t' samen, doet in Zijn woonsteden
In heiligheid uwe gebeden,
In Zijn woninge tot Hem gaat.
Dat alle mensen met der daad
Hem vrezen en dienen met vreden.
Vers 7
Iegelijk moet nu openbaren,
Dat onz' God heerst en zulks verklaren;
Dies zal 't aardrijk zeer vast'lijk staan.
Als door Zijn hand worden voortaan
Recht'lijk gerichtet alle scharen.
Vers 8
Dat de hemelen hen verblijden;
't Aardrijk dat lacht in deze tijden;
't Meer verheffe met vreugd den kop;
't Veld en ook al wat groeit daarop,
En bossen moeten God belijden.
Vers 9
De Heer komt, de Heer komt zeer spoedig!
Om 't aardrijk met harten zachtmoedig
Te richten in gerechtigheid
En de volken in billigheid
Te leiden naar Zijn waarheid goedig.
Vers 1
Een Koning is de Heer,
Dies moet verblijden zeer
In Hem dat gans aardrijke,
D' eilanden desgelijke;
Der wolken duisterheid
Verbergt Zijn Majesteit
En Zijn stoel metterdaad,
Zeer vastelijk bestaat
Door Zijn gerechtigheid.
Vers 2
Een groot vuur voor Hem gaat,
't Welk rondomme verslaat,
En doet al Zijn vijanden
Gans tot asse verbranden.
Den bliksem fel Hij schiet
Over 't aardrijk met vliet,
Hij weerlicht hier en daar,
't Aardrijk is vol gevaar
En beeft als 't dit aanziet.
Vers 3
De bergen niet bestaan,
Maar als dat was vergaan
Voor God, een Heerser machtig
Des aardbodems zeer krachtig.
De hemelen doen kond,
En 't firmament vermondt
Gods gerechtigheid goed;
En 't aardrijk bemerkt vroed.
Zijn eer tot dezer stond.
Vers 4
Dat zij werden beschaamd,
Die daar ('t welk niet betaamt)
Tot beelden zijn gevloden
En dienen de afgoden.
Gij eng'len al te zaam
Aanbidt den Heer bekwaam.
Sion, die Godes woord
Met vreugde heeft gehoord,
Verblijd in Zijnen Naam.
Vers 5
O Heer, Uw regiment
Den dochteren bekend
Van Juda uitgelezen,
Werd zeer van haar geprezen.
Want Gij nu verhoogd zijt
In alle landen wijd;
Meer zijt Gij door Uw kracht
Dan de goden geacht,
Nu en tot allen tijd.
Vers 6
Gij, die den Heer bemint
En hartelijk bezint,
Wilt toch de boosheid haten
En ganselijk verlaten;
Want God 't leven bewaart
Zijner knechten vermaard.
Die Hij verlossen zal
Van de godd'lozen al,
En maken z' onbezwaard.
Vers 7
Den vromen zal voortaan
't Licht des troostes opgaan;
Blijdschap komt na veel smarten
Allen oprechten harten.
Komt dan, gij vromen rein,
Verblijdt u groot en klein;
In den Heer u verheugt
En prijst (zijnde vol vreugd)
Zijn goedheid in 't gemein.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden