Psalm 19
Datheen Psalmenberijming
Vers 11
Uw goedheid daar ik op hoop al mijn leven,
Heeft mij nu meer dan ooit te voor verheven.
Gij maakt den weg onder mijn voeten slecht,
Opdat Heer! niet en struikel' Uwen knecht.
Mijn vijanden kan ik grijpen en jagen,
Totdat ze vernield zijn door vele plagen.
Ik sla ze dat ze niet kunnen bestaan,
Maar ter schande onder mijn voeten gaan.
Vers 12
Gij rustet mij tot den strijd, Heer doorluchtig!
Gij maakt mijn vijanden alle veldvluchtig,
Gij breekt ook met een al haar grote kracht.
Door mij werden zij tot den val gebracht.
Zij roepen, ja ook tot God, zo zij menen.
Die hen geen troost noch hulpe wil verlenen,
Als stof en slijk dat op de straten leit,
Heb ik ze verjaagd en verstrooid in 't breid.
Vers 13
Van 't oproerig volk vrijdt Gij mij met ere,
En gij maakt mij over veel volks een here;
Want dat volk dat mij nooit en heeft bekend,
Heeft hem van zelfs tot mijnen dienst gewend.
Veel vreemden (zijnde door vreze gedreven)
Geveinsdelijk hen tot mijnen dienst geven;
Veel hebben in haar sloten vast gebeefd,
Als men hen van mijn kracht gesproken heeft.
Vers 14
Mijn God leeft, Die mij sterkt en maakt geduldig.
Hij is mijn heil, prijs waard zeer menigvuldig.
Die mij sterkheid om mij te wreken geeft;
En doet dat 't volk vreed'lijk onder mij leeft.
Hij doet dat mijn vijanden mij niet schaden,
En verhoogt mij boven all' die mij smaden.
Hij verlost mij door Zijn genade groot,
Van der stouten geweld en wederstoot.
Vers 15
Daarom Heer, zal ik U met lofzang prijzen,
Onder vreemden zal ik U eer bewijzen;
Ja U, Heer! Die met een heerlijk geweld,
Uwen koning wel bewaard hebt in 't veld;
Die David, den gezalfden, zeer weldadig,
En zijn kind'ren altijd wil zijn genadig.
Vers 1
De hemelen zeer klaar
Verkonden openbaar
Des Heeren macht zeer groot.
't Firmament vastgesteld
Ons dagelijks vertelt
't Werk Zijner handen bloot.
D' een dag voor, d' ander naar,
Geeft getuig'nis eenpaar
Ons van God onzen Heere.
Vers 2
Daar is voorwaar niemand,
Geen sprake noch geen land,
Daar men niet merkt en hoort
De leringe zeer schoon,
Die elk uit 's hemels troon
Ontvangt voort en voort.
's Hemels loop overal
Gaat met een groot geschal
Door de wereld in 't ronde;
God daarin gemaakt heeft
Een woning, die Hij geeft
Der zonne t' aller stonde.
Vers 3
Daaruit rijst zij zeer klaar,
Als een bruigom eerbaar,
Die uit zijn kamer gaat.
Zij is als een sterk held,
Die hem tot lopen stelt,
En daarvan prijs ontvaat.
Zij loopt en van 't een end
Zij haar tot 't ander wendt
Des hogen hemels spoedig;
Daar kan hem (zo men ziet)
Ter wer'ld verbergen niet
Voor haar hitt' overvloedig.
Vers 4
De wet des Heeren doet
Dat hart in overvloed
Verblijd zijn en verheugd.
Zijn getuig'nis gewis,
Den ongeleerden is
Een lering aller deugd.
Heer, Uw geboden recht
Verkwikken Uwen knecht,
En doen zijn hart verblijden.
Zij zijn louter en goed,
Die der blinden gemoed
Verlichten t' allen tijden.
Vers 10
Die in Egypte met macht
D' eerstgeboorn' heeft omgebracht;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 11
Die Zijn volk van Israël
Heeft verlost uit angst zeer fel;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 12
Door Zijn hand zeer sterk met macht,
En door Zijnen arm vol kracht;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 13
En Die de baren zeer wreed,
Des meers deelde wijd en breed;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 14
Die Israël liet voortaan
Droogvoets door 't Rode Meer gaan;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 15
Die Farao met Zijn kracht
In 't meer haast heeft omgebracht;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 16
Die ook gaf den volke Zijn
Dat geleid' door de woestijn;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 17
Die de koningen rebel
Versloeg in Zijn gramschap snel;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 18
De reuzen sterk onbezorgd
Heeft de Heer Zelven verworgd;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Vers 19
Zijn hand sloeg den Amorijt
Sihon tot niet in den strijd;
Want Zijn grote goedigheid
Geduurt in der eeuwigheid.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden