Psalm 95
Datheen Psalmenberijming
Vers 11
Wat hebt Gij gemeens met hen allen,
Die Uw volk zwaarlijk overvallen
Onder den schijn des rechts zeer goed?
Naar 't leven des vromen zij staan,
En storten hier en daar voortaan
Zeer wredelijk onschuldig bloed.
Vers 12
Maar God is mijn beschutting machtig,
Mijn toeverlaat en troost zeer krachtig;
Haar kwaad hun werd vergolden haast;
Hij zal ze uitroeien gemein,
Om hare misdaden niet klein;
God maakt ze teniet en verbaasd.
Vers 1
Komt, laat ons blij zijn in den Heer,
En met zang verbreiden Zijn eer,
Hij is ons troost en heil alleine;
Laat ons met dankzegginge gaan
Voor Zijn aangezicht, en voortaan
Hem zingen met vreugd psalmen reine.
Vers 2
Want Hij een groot God is geacht,
Een Koning van veel groter macht
Dan de goden zijn; want 't aardrijke
Heeft Hij in Zijn hand, welks vrucht al
Hem toebehoort, Die berg en dal
Steeds voortbrengen beide gelijke.
Vers 3
De zee Hem alleen toebehoort,
Hij heeft die gemaakt door Zijn woord,
en schiep ook het aardrijk bekwame.
Komt, laat ons al t' zaam met deemoed
Vallen voor onzen God te voet,
Hij heeft ons geschapen al t' zame
Vers 4
Hij is een God, Die ons behoedt;
Wij zijn 't volk en de schapen goed,
Die van Hem wel geweidet werden;
Hoort gij heden Zijn stemme klaar;
Wilt toch uwe harten zo gaar
Niet verstokken noch ook verherden.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden