Psalm 21
Datheen Psalmenberijming
Vers 2
Uwes dienst en der off'randen schoon
Gedenke de Heer mijn,
Dat uw off'randen voor Zijnen troon
Haast asse mogen zijn.
Hij maakt voorspoedig uwe dingen,
Naar uw begeerte reine;
Hij wil uw voornemen volbringen
Groot en klein in 't gemeine.
Vers 3
God doet dat gij Hem bidt goedertier;
Opdat wij onbezwaard
Eenmaal oprichten onze banier,
In Gods naam wijd vermaard;
En zeggen: God uit Zijn woonst' heilig
Wil Zijnen koning krachtig
Verhoren, en helpen goedwillig
Met Zijne hand almachtig.
Vers 4
Onz' vijanden staan zeer vast gebouwd
Op wagen en op peerd;
Maar op Gods kracht hebben wij vertrouwd,
In 't lijden dat ons deert.
Ook is haar grote macht gekommen
Tot niet; zij is verloren;
Maar onz' kracht is hoger geklommen,
Dan zij ooit was te voren.
Vers 5
Wil toch beschermen, Heer, van nu voort
Den koning en bijstaan;
Laat toch ons gebed wezen verhoord,
Als wij U roepen aan.
Vers 1
De koning zal zeer zijn verheugd,
Dat hij door Uw hand krachtig
Verlost is, Heer almachtig!
Hoe vol zal hij wezen der vreugd,
Ziende dat hij gewis
Door Uw kracht bevrijd is.
Vers 2
Zijnen lust en begeren al,
Zo gij dat overlegget,
Heer! Gij hem niet ontzegget.
En al dat hij U bidden zal,
Daarvan hij doet vermaan,
Zal hij van U ontvaan.
Vers 16
Gods goedheid, die ze prijzen
Alsdan zingen zij rein,
't Volk zij fijn onderwijzen
Van Zijn wond'ren niet klein.
Bij 't volk zonder verdrag
Gods Name zij vereren,
En doen daarvan gewag
Bij eerzame raadsheren.
Vers 17
Hem, die de waterstromen
Maakt een droge woestijn,
En de beken alomme
Gans uitgedroogd doet zijn;
Die dat aardrijk vruchtbaar
Plaagt met onvruchtbaarheden,
Om de mensen die daar
In drijven haar boosheden.
Vers 18
Die den dorren aardrijke
Geeft waters overvloed,
Op heiden desgelijke
De beken lopen doet;
En daar bijeen verzaamt
't Volk met honger beladen;
Die steden zeer vernaamd
Daar bouwen zonder schaden.
Vers 19
Die daarna 't veld bezaaien,
Planten ook wijngaard zoet,
Daarvan zij daarna maaien
Jaarlijks de vruchten goed,
Daar werden zij verzaad,
Zij nemen toe en bloeien;
Men ziet in zulken staat
Haar vee wassen en groeien.
Vers 20
Dan werden zij geminderd
En zeer klein in getal,
Door tegenheid gehinderd
En door nood overal.
Rijk, edel, zeer vernaamd,
Werden verstrooid te malen;
In omwegen beschaamd,
Achter landen zij dwalen.
Vers 21
Toch helpt God en bevrijdet
D' armen uit tegenspoed,
Zijn zaad gebenedijdet
God, gelijk schaapkens goed.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden