Psalm 116
Datheen Psalmenberijming
Vers 8
Gij zijt dat volk, dien God uit liefde geeft
Veel goeds; die den hemel en d' aarde heeft
Gemaakt zere bekwame.
De hemelen zijn des Heeren allein;
Der mensenkinderen dat aardse plein
Gaf Hij in al te zame.
Vers 9
De doden en zullen, Heer, Uwen lof
Niet verkonden, noch zij die nu in 't stof
En in 't graf zijn gelegen;
Maar wij die leven, zullen overal
U altijd loven met blijde geschal
En prijzen allerwegen.
Vers 1
Ik heb den Heer lief, want Hij heeft verhoord
Mijn stem ende bidden in mijn zwaar klagen.
Ik zal Hem bidden in mijn kwade dagen,
Omdat Hij Hem tot mij neigt, naar Zijn Woord.
Vers 2
De strikken des doods hadden mij omvaan;
Ik was beladen met angsten der hellen,
Ik was in nood, in zuchten en in kwellen;
Doch ik riep des Heeren Naam alzo aan:
Vers 3
O Heer! verlos mijn ziel uit dezen nood.
En ik bevond dat Hij was zeer weldadig,
Zeer vriendelijk en ook zere genadig;
Die wel behoedt d' eenvoudigen zeer bloot.
Vers 4
Want als ik ter nederlag onder voet,
Geholpen heeft mij onze God almachtig.
Dies wees tevreden, o mijn ziele klachtig,
Naardien dat de Heer u deez' weldaat doet.
Vers 5
Gij hebt, Heer, mijn ziel bevrijd van den dood,
Mijn ogen van tranen, mijn voet voor vallen;
Dies wil ik wandelen mijn dagen allen
Vromelijk voor U, o mijn God zeer groot!
Vers 6
Ik gelove, dies spreek ik in 't gemeen;
Toch werd mijn ziel zeer jammerlijk geplaget,
Dies sprak ik met een gemoed gaar versaget:
Alle mensen zijn leugenaars meteen.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden