Psalm 128
Datheen Psalmenberijming
Vers 3
Als de mens bekomt een kind klein,
Om te erven zijn goed al t' zaam,
Zulks is Gods gave zeer bekwaam.
De vrucht des lichaams is allein
Een vrij geschenk des Heeren goed,
't Welk Hij Zijnen kinderen doet.
Vers 4
Gelijk als een reuze met kracht
Naar zijnen wille van hem schiet
De pijlen snel, daar men op ziet;
Zo worden onz' kind'ren geacht,
Als zij jonge gezellen fijn,
En sterk en groot geworden zijn.
Vers 5
Wel hem, die zijnen koker groot
Vol heeft van die pijlen vernaamd,
Die zal nimmermeer zijn beschaamd
In tegenheid noch ander nood;
Maar zijne vijanden hij zal
Ter schande brengen en ten val.
Vers 1
Zalig is hij bevonden,
Die God vreest en dient recht,
Die ook gaat t' alle stonden
In Zijne wegen slecht.
Door 't werk 't welk gij zult drijven,
Werdt gij hier welgevoed;
Uw doen zal wel beklijven,
Spoedig met overvloed.
Vers 2
Uw wijf zal gelijk wezen
In uw huis zeer verblijd,
Den wijnstok uitgelezen
Die vrucht draagt t' zijner tijd;
Aan den dis in een krone
Zullen uw kinders staan,
Als olijfspruiten schone,
Na malkand'ren voortaan.
Vers 3
Deze schone weldaden
Ontvangt hij in 't gemeen,
Die met 't kwaad niet beladen
Is, maar God vreest alleen.
God uit Sion geprezen,
U deez' genade doet,
Dat gij zult zien na dezen
Jeruzalems voorspoed.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden