Psalm 5
Datheen Psalmenberijming
Vers 1
Verhoor, o God, mijn woorden klachtig,
Laat Uw oren op zijn gedaan;
En wil toch d' oorzake verstaan
Mijns klagens en zuchtens eendrachtig,
O Heer almachtig!
Vers 2
Hebt acht op mijn zuchten gestadig,
Mijn God en Koning groot geacht,
Dewijl ik tot U met aandacht
Mijn smeken doe, o Heer genadig
Ende weldadig.
Vers 3
Des morgens vroeg, vóór den daag'rade
Zult Gij mij verhoren eenpaar.
Want zeer vroeg zal ik U voorwaar
Bidden, wachtende vroeg en spade
Op Uw genade.
Vers 4
Gij zijt een God, die de boosheden,
Niet en bemint, maar wederstaat.
Bij U zijn de boosdaders kwaad,
Met haren doen en boze zeden,
Gans niet geleden.
Vers 5
De dwazen, die naar U niet vragen,
Zullen voor U verschijnen niet.
Want Gij die hatet, zo men ziet.
Die boosheid doen zonder versagen,
Ja met behagen.
Vers 6
Gij zult Uwe gramschap bewijzen
Over de leugenaars gemeen.
Doodslagers, bedriegers meteen,
Zijn voor God (Dien elk mens moet prijzen)
Een groot afgrijzen.
Vers 7
Maar door Uw goedheid hoog geprezen,
Die Gij mij bewijst, zal ik gaan
Om U, o Heer! te roepen aan
In Uw huis, daar zal ik mits dezen
Godvruchtig wezen.
Vers 8
Geleid mij Heer en laat toch blijken
Aan mij Uw goedheid; dat mij niet
Mijn haters brengen in 't verdriet.
Leid mij op Uw pad desgelijken,
Zonder afwijken.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden