Psalm 50
Datheen Psalmenberijming
Vers 1
God, Die der goden Heer is, spreken zal,
En samenroepen dat gans' aardse dal,
Van den opgang tot den nedergang breed.
Uit Sion komt God, Die daar is bekleed
Met heerlijkheid en schoonheid hoog geprezen;
Onze God komt, Die niet stille zal wezen.
Vers 2
Voor Hem gaat een fel verslindende vier,
Een groot onweder komt met Hem tot hier.
Hij zal hemel en aard' aanspreken wel,
En Zijn volk richten, zeggende zeer snel:
Verzaamt Mij Mijn heil'gen, die met vertrouwen
Offeren en Mijn verbond onderhouwen.
Vers 3
En gij, hemels, zult melden overbreid
Gods, des Rechters grote gerechtigheid,
Hoort mijn volk, Ik spreek u aan in 't gemeen,
Ik ben uw God, daar is ook anders geen;
Ik zal u niet straffen om uw off'randen,
Die ik hebbe geëist van uwe handen.
Vers 4
Van u iets te nemen heb Ik geen nood,
Ossen noch bokken, 't zij klein ofte groot;
Want al het vee der bossen dat is mijn,
Ook de dieren, die met duizenden zijn
Op de bergen; ja de vogelkens kleine
En 't gedierte des velds is Mijn alleine.
Vers 5
Al hongerde Mij, Ik en zei 't u niet;
Want 't aardrijk is Mijn, met al, dat men ziet.
Meent gij, dat Ik ossenvlees eten moet,
Of tot drank behoeve der bokken bloed?
Neen Ik; maar offert dankzegging met zingen,
En wilt uw beloften doen en volbringen.
Vers 6
Roept Mij aan, en Ik zal u in den nood
Helpen, en gij zult Mijn Naam maken groot.
Maar God spreekt de schalken aan zeer verstoord:
Waarom verkondigt gij alzo Mijn woord?
En neemt Mijn bond in uwen bozen monde,
Dewijl gij Mijn straffe haat in den gronde.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden