Psalm 26
Datheen Psalmenberijming
Vers 9
Mijn jammer wil toch aanmerken,
Mijnen angst en nood aanziet,
Mijn zonden en boze werken
Vergeef mij goed'lijk om niet!
Zie, hoe de vijanden mijn
Moedwilliglijk boven maten,
Die groot van getale zijn,
Mij zeer vijandelijk haten.
Vers 10
Voor haar list mijn ziel bewaret,
Verlos mij, dat ik met smaad
En met schand' niet zij bezwaret;
Want Gij zijt mijn toeverlaat.
Slecht, recht ben ik, mij behoed;
Want ik zal, Heer! U verwachten,
Israël uit tegenspoed
Verlos ook, door Uwe krachten.
Vers 1
Bewaar, o Heer, mijn recht;
Want voorwaar Uwe knecht
Wandelt in onschuld nu voortaan.
Op U staat mijn betrouwen,
In al mijn zwaar benauwen,
Daarom en zal ik niet vergaan.
Vers 2
Heer! doorzoek mijn gemoed,
Proef mij in tegenspoed
Aan den proefsteen, in mijn ellend',
Mijn hart en ook mijn nieren
Proef toch, Heer! met den vieren,
Opdat ik recht werde bekend.
Vers 3
Want Heer! de ogen mijn
Vast'lijk geslagen zijn
Op Uwe genaad' en goedheid;
En ik leide mijn leven
Naar den regel voorschreven.
Ik wandel in Uwe waarheid.
Vers 4
Der leugensprekers boos
Verzameling zeer loos,
Ik altijd, o Heer! haten zal.
Met schalke mensen listig,
Die vals zijn ende twistig.
Heb ik niets gemeens overal.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden