Psalm 103
Datheen Psalmenberijming
Vers 14
Gij hebt gemaakt vast dat aardrijk
En de hemelen al gelijk;
Door Uw kracht zeer vast zij staan,
Nochtans moeten zij vergaan.
Maar Gij zult blijven bestendig,
Daar z' oud worden en ellendig,
Als een doek zeer klein van waarde,
En 't kleed eens mensen op aarde.
Vers 15
Als een verrot kleed en gewaad
Wordt ook veranderd hare staat;
Hoe heerlijk dat z' ook nu zijn,
Vergaan toch zal hare schijn.
Maar Gij, o Heer! daarentegen
Onveranderd allerwegen,
Zult blijven in wezen krachtig,
Zonder eind een Heer almachtig.
Vers 16
Daarom zullen der oprechten,
Uwer dienaren en knechten
Kind'ren, nu en t' allen tijd
Blijven vast en zijn verblijd.
Dat zaad Uwer uitverkoren
Zal wassen en vreugd oorboren,
En zal in overvloed wezen
Rijk en vruchtbaar, Heer geprezen.
Vers 1
Mijn ziele, wil den Heer met lofzang prijzen;
Al wat in mij is, moet Hem eer bewijzen,
En Zijnen heil'gen Naam loven met vliet.
Wil hem prijzen en roemen onbeladen;
O gij, mijn ziel, loof des Heeren weldaden,
Die gij ontvangen hebt; vergeet die niet.
Vers 2
Loof Hem, Die door Zijn goedheid hoog verheven
De zonden al u gans'lijk heeft vergeven,
En u geneest van uw gebreken groot.
Prijs Hem, die u heeft vrijgekocht uw leven
Van den dood, dewelk' u zeer heeft doen beven,
Die u nu omringt met genade bloot.
Vers 3
Die uwen mond vol maakt met goed en vreugde,
En u jong maakt en daartoe ook vol jeugde,
Alzo men den arend jong worden ziet.
Hij is de Heer, Die gedenkt t' allen tijden,
Genadelijk hen, die hier onrecht lijden,
Dat recht is te doen in al haar verdriet.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden