Psalm 132
Datheen Psalmenberijming
Vers 1
Gedenk toch des Davids, o Heer,
En ook aan al zijn lijden zwaar;
Die U eed deed in 't openbaar,
En U, God Jakobs vol van eer,
Beloften altijd deed eerbaar.
Vers 2
Heer! dit beloofd' ik U (sprak hij);
Ik en wil in mijn huis niet staan,
Noch op mijn bedde slapen gaan,
Ja ook niet eenmaal sluimen vrij,
Ik zal mijn ogen niet toeslaan.
Vers 3
Totdat ik God een plaatse rein
Vinde, die voor Hem zij bekwaam;
Daar de Heer onze God eerzaam
Wonen en blijven mag allein,
En des sterken Gods hoge Naam.
Vers 4
Wij verstaan en ons werd verteld,
Dat Hem Efrata, 't schone dal,
Behaagt boven de plaatsen al;
Wij hebben gevonden in 't veld
Een oord, 't welk voor U wezen zal.
Vers 5
Daar zullen wij, zijnde verblijd,
Hem bezoeken, en t' allen stond
Hem bidden uit des harten grond.
Dies maak U op, Heer, nu ter tijd,
Gij en d' arke van Uw verbond.
Vers 6
Laat de priesters daar bekleed zijn
Met de ware gerechtigheid;
Uwe heil'gen met vrolijkheid
Vervuld, en bewaar 't rijke fijn
Uws gezalfden voor tegenheid.
Vers 7
God heeft David een eed gedaan;
Die blijft vast en onwankelbaar,
En sprak: Op Uwen stoel zeer klaar
Zal een Uwer kind'ren voortaan
Regeren met voorspoed eenpaar.
Vers 8
Is 't dat Uw kinderen Mijn woord
En Mijn lere bewaren vrij,
Die zij verstaan; zo zullen zij
Met hare kinderen nu voort,
Eeuwig regeren ongestoord.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden