Psalm 63
Datheen Psalmenberijming
Vers 7
Op onrecht u toch niet verlaat,
Op geweld noch stelen niet staat;
Wilt aan ijdel dingen niet hangen.
Komt u 't goed toe met overvloed,
Wilt daarmee uw hart en gemoed
Geenszins laten wezen bevangen.
Vers 8
De Heer spreekt dikwijls in Zijn Woord,
Alzo ik dat hebbe gehoord,
Dat Hij allene zij almachtig.
Gij zijt Heer, vol genade zoet,
Die den mense wat recht is doet,
Naar zijnen doen, door Uw hand krachtig.
Vers 1
O God! geen God heb ik dan U;
Van 's morgens aanbid ik U, Heere!
Mijn ziel verlangt naar U gaar zere,
Die gans in mij versmeltet nu.
Geheel verdroogd is mijn lichame,
Mijn krachten vergaan al gelijk;
Mij dorstet, als een dor aardrijk,
Naar U in deez' plaats onbekwame.
Vers 2
Opdat ik nog eens aanzien mag
Uw heerlijkheid na dit benauwen.
Zo ik die lieflijk te aanschouwen
In Uwen schonen tempel plach'.
Want veel beter is Uw genade,
Dan 's mensen leven zelfs hier is;
Daar zal ook mijnen mond gewis
Uwen lof spreken vroeg en spade.
Vers 3
Daar zal ik zingen Uw eer klaar,
Zo lang als ik ben in dit leven;
U met handen hoog opgeheven,
Zal ik, o God! aanroepen daar.
Dit zoude mijns harten vreugd wezen,
En ook al mijn geneugt allein;
Mocht ik met hart en monde rein
U altijd loven, Heer geprezen.
Vers 4
Als ik rust op dat bedde mijn,
En overleg al Uwe krachten,
Zo moeten dan al mijn gedachten
Des nachts met U onledig zijn.
Want in mijn verdriet en mijn zorgen,
Hebt Gij mij geholpen eenpaar.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden