Psalm 133
Datheen Psalmenberijming
Vers 9
God heeft verkoren Sion schoon,
Hij heeft lust te wonen aldaar;
Dit 's mijn ruste, spreekt hij voorwaar,
Mijne lust en mijns harten kroon;
Daar wil ik wonen voor en naar.
Vers 10
Haar spijs ik zeer zegenen zal,
En den armen geven haar brood.
De priesters wil ik in den nood
Met heil kleden en overal
Vervullen met blijdschap zeer groot.
Vers 11
David zal daar bloeien met spoed,
Verheven wordt zijn hoorn met kracht;
Ik heb hem tewege gebracht
Een lampe, die steeds lichten moet,
Tot allen tijden dag en nacht.
Vers 12
Ik wil met schand' en smadigheid
Zijn haters bekleden gemeen,
Hen tot schand' en oneer; meteen
Zal ik doen, dat in heerlijkheid
Davids krone bloeien zal reên.
Vers 1
Ziet hoe fijn en lieflijk is 't alle stonden,
Dat broeders in eendrachtigheid bevonden,
Samen wonen in vrede goed.
Zulks is gans'lijk gelijk een balsem zoet,
Die op dat hoofd Aärons was zeer klaar
Uitgestortet in 't openbaar.
Vers 2
Die van zijn hoofd liefelijk nederdaalde
In zijnen baard, zodat zij ook niet faalde
In den boord zijner kleding rein.
De vreed' is den dauw gelijk in 't gemein,
Die op Hermon en Sions berg eenpaar
Valt, en 't land omher maakt vruchtbaar.
Vers 3
Zo zal de vreedzame gemeente wezen,
En ondervinden Gods goedheid geprezen,
Tot allen tijden voor en naar.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden