Psalm 91
Datheen Psalmenberijming
Vers 9
Over Uwe knechten laat Uw werk blijken;
Laat over onz' kind'ren schijnen Uw ere,
En Uw heerlijkheid klaar blinken, o Heere!
Regeer ons doen, o God! Heer des aardrijken,
En stier ons toch in enen rechten gank,
Regeer ons doen, want wij zijn mensen krank.
Vers 1
Die in Godes bewaring sterk
Hem begeeft onbezweken,
Die woont in een vast bollewerk;
Dies hij zeer wel mag spreken,
En zeggen bij hem t' allen stond:
God is mijn hulpe krachtig,
Mijn burcht en ook mijn vaste grond,
Daar ik op hoop eendrachtig.
Vers 2
Van des jagers valstrikken al,
En van geweld zeer machtig,
Van schadelijke pesten zal
Hij u ook helpen krachtig,
Hij zal met de vleugelen Zijn
U dekken en bevrijden;
Zijn hulp zal u in nood en pijn,
Een schild zijn t' allen tijden.
Vers 3
's Nachts zult gij dat ding vrezen niet,
Dat de mensen doet beven;
Noch de pijlen die 's daags met vliet
Geschoten zijn daarneven;
Ook voor geen sterven scherp noch groot,
Dat 't volk des nachts bespringet;
Noch voor 't haastige, 't welk den dood
Den mensen 's daags toebringet.
Vers 4
Al storven aan uw linkerzijd'
Duizend en tienduiz'd t' zame,
Ter rechter; nog zijt gij bevrijd
Voor schaden onbekwame.
Gij zult onbevreesd schouwen aan
De booz' in haar verderven;
En hoe zij haren loon zeer zaan,
Ontvangen en beërven.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden