Psalm 58
Datheen Psalmenberijming
Vers 2
Tot den hoogsten God mijn stem komen zal,
Tot Hem, Die een eind maakt mijns lijdens al.
Gods goedheid en waarheid zullen hen t' zamen
Verbinden tot mijn hulp in dit misval;
En hen die mij verslinden, wil beschamen.
Vers 3
Mijn ziel is in 't midden der leeuwen snel;
Mij hebben omringet moordbranders fel;
Scherp als spiesen en pijlen zijn haar tanden,
Haar tonge gelijkt den zwaarde zeer wel;
Want ze scherp snijdt en maakt alles tot schanden.
Vers 4
Verhef U boven den hemel, o Heer!
Laat overal verbreid wezen Uw eer.
Zij stellen strikken allen mijnen gangen,
En zij verdrukken mijn ziele gaar zeer;
Zij graven enen kuil, om mij te vangen.
Vers 5
Maar zij zijn in den kuil nu ter tijd
Gevallen; dies is mijn hart zeer verblijd
En lacht, zijnde bereid tot dezen stonden,
Om Uwen lof te zingen breed en wijd,
En deez' verlossing alzins te verkonden.
Vers 6
Dies zijt wakker mijn tong en mijn gemoed,
Staat haast op, psalter en mijn harpe zoet:
Des morgens zeer vroeg wil ik mij opmaken,
Heer, om te verbreiden Uw ere goed,
In alle landen en in alle spraken.
Vers 7
Tot den hemel strekt haar Uwe waarheid,
En tot de wolken Uwe getrouwheid.
Verhef U, Heer! laat Uw kracht zien op d' aerde;
Toon, dat in d' hemel woont Uw Majesteit,
Doe dat Uw eer overal gemerkt werde.
Vers 1
Gij, raadsheren, laat mij toch horen,
Die mij tegen zijt allegaar;
Zegt mij eens ter trouwe voorwaar,
Is 't ook recht, dat gij u neemt voren?
Zegt gij Adams kind'ren wel an;
Zoekt gij recht te doen ieder man?
Vers 2
Och neen, gij! maar in uwe dagen
En bedenkt gij niet dan boosheid
En allerlei ongerecht'heid,
Met uw valse maten en wagen.
De bozen zijn van God zo zaan
Vervreemd, als zij 't leven ontvaan.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden