Psalm 125
Datheen Psalmenberijming
Vers 2
Levendig waren wij verslonden wreed,
Want in toorne waren zij zeer verstoord.
Wij waren lang in dat water versmoord;
Want de baren gingen hoog ende breed,
Die hadden ons overdekt rechtevoort.
Vers 3
De stromen hadden gegaan met geweld
Over onze hoofden ter zelfder tijd.
Maar gedankt zij God, Die ons heeft bevrijd,
En Zijn volk in de macht niet heeft gesteld
Zijnder vijanden, vol van haat en nijd.
Vers 4
Zo de vogel den vogelvanger snel
Ontkomt, zo is onze ziel ontgaan rein.
D' strik is ontwee, welk' ons omving gemein;
Wij zijn vrij; God helpt ons en niemand el,
Die hemel en aard' heeft gemaakt allein.
Vers 1
Die op den Heere vast betrouwen,
Die zullen niet vergaan,
Maar eeuwig blijven staan,
Ja zo vast in alle benauwen,
Als de bergen van Sion plegen,
Zonder bewegen.
Vers 2
Gelijk Jeruzalem rondomme
Met bergen is bevrijd,
Zo zal ook t' allen tijd
God Zijn kind'ren te hulpe kommen
In hare nood, naar Zijn oorkonden,
Tot allen stonden.
Vers 3
God zal niet altijd laten 't leven
Der zijnen, in de hand
Van den wreden tyrant;
Opdat hen de vromen niet geven
Tot kwaad, en de hand niet uitsteken
Tot veel gebreken.
Vers 4
Help, Heer, de vromen vroeg en spade;
Maar straf de mensen loos,
Die gaan in wegen boos,
Met hen, die lust hebben in 't kwade;
Doch Israël zal hebben vrede,
En voorspoed mede.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden