Psalm 76
Datheen Psalmenberijming
Vers 4
Oost noch west, noch ook dat noord,
En maken al t' zamen niet,
Dat de mens, alzo men ziet,
Wordt zo zeer getrokken voort;
Maar van God wordt verhoogd d' een,
En d' ander gemaakt zeer kleen.
Vers 5
In Gods handen is een kop,
Vol gemaakt met sterken wijn;
Hij zal daaruit schenken fijn
Zijn kind'ren; doch het grondsop
Zullen al de booz' onrein
T' zamen uitdrinken gemein.
Vers 6
Ik zal dan nog met gezang
Des Gods Jakobs werken schoon
Verbreiden met zoeten toon;
En der bozen hoorne krank
Breken; maar de vromen goed,
Worden geëerd in voorspoed.
Vers 1
God is in Judea zeer wel
Bekend en overal vermaard;
Zijn Naam en kracht in Israël
Zijn geroemd en geopenbaard;
In Salem en tot Sion schone
Staat dat huis fijn van Zijne wone.
Vers 2
Daar ziet men, dat Hij breekt zeer kleen
Kracht'lijk den boog en pijlen t' zaam;
Schilden, zwaarden en ook meteen
Den krijg met zijn rusting bekwaam;
En toont, dat Hij meer zij te vruchten,
Dan men de straatrovers moet duchten.
Vers 3
Slapende zijn de stouten zaan,
Beroofd harer goederen groot;
De krijgers, die op haar kracht staan,
Laten vallen de handen bloot.
Uwe toorn doet haast in slaap vallen
Paarden en wagenen met allen.
Vers 4
Gij zijt verschrikkelijk gaar zeer,
Gij, o mijn God! en niemand el!
Wie zal voor U bestaan, o Heer!
Wanneer Gij toont Uw gramschap fel?
Als Gij Uw oordeel hebt gegeven,
Moet dat aardrijk schrikken en beven.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden