Psalm 92
Datheen Psalmenberijming
Vers 5
Omdat Gij tot God spreekt eenpaar;
Gij behoedt mij, o Heere!
En op God in alle gevaar
Hoopt, en Hem doet deez' ere.
Met geen schaden wordt gij bezwaard,
Noch geen plagen met allen,
En zullen uw huis wel vermaard
Geenszins dan overvallen.
Vers 6
Hij geeft den engelen bevel,
Zijnde tot u genegen,
Dat z' op u steeds acht hebben wel
In alle uwe wegen.
Zij zullen in handen, dit 's klaar,
U dragen fijn besloten,
Dat gij niet vallen zult daarnaar,
Noch u aan den steen stoten.
Vers 7
Jonge leeuwen en slangen wreed,
Leeuwen en draken mede,
Zult gij al zonder schaad' of leed
Onder de voeten treden.
Want dit spreekt God van u voorwaar:
Omdat hij Mij vereret,
Ik zal hem helpen uit nood zwaar,
Want Mijn Naam hij vermeret.
Vers 8
Roept hij Mij aan, hij werd verhoord;
In den nood zal Ik wezen
Bij hem t' allen tijd, van nu voort;
Hij werd van Mij geprezen.
Ik zal hem vervullen zeer goed
Met veel vrolijke dagen,
En hem ook laten smaken zoet
Mijn hulp naar Mijn behagen.
Vers 1
Het zijn heerlijke dingen,
Als men U looft, o Heer!
Als men des Hoogsten eer
Met harte goed mag zingen;
Als men 's morgens verkondet
Des Heeren goedigheid,
En Zijn getrouwigheid
Des nachts ook steeds vermondet.
Vers 2
Op dat spel van tien snaren,
En op den psalter zoet,
Ja ook op harpen goed,
Wil ik Zijn lof verklaren,
Want Uw heilige werken
Verheugen mijn hart zeer
En Uwe daden, Heer,
Roem ik zo men kan merken.
Vers 3
Hoe heerlijk zijn mits dezen
Uwe werken bekend,
Hoe groot en zonder end
Is Uw wijsheid geprezen!
Dit en kan niet betrachten
De mense dwaas en bot;
Een overstandig zot
Kan dit terecht niet achten.
Vers 4
Dat de godd'lozen groeien
Als 't gras doet op dat veld,
Die kwaad doen met geweld,
In voorspoed t' zamen bloeien;
Opdat zij daarna vallen
En eeuwiglijk vergaan.
Maar Gij Heer, zijt voortaan
God, geëerd boven allen.
Vers 5
Want zie Heer, Uw vijanden
Zullen verderven al,
De boosdoeners ten val
Zullen komen met schanden.
Mijn hoorne daarentegen
Zal zeer verhoget zijn,
Gij zult mij doen gaan fijn,
Alzo d' eenhoornen plegen.
Vers 6
Heer! met olie vol trouwen
Werd ik gezalfd zeer klaar;
Aan mijn vijanden daar
Zal ik mijn lust aanschouwen.
Mijn oren zullen horen
Haren lust haast en snel,
Aan der bozen val fel,
Die mij willen verstoren.
Vers 7
Dan zal wassen en bloeien
De mens oprecht en vroom;
En als de palmenboom
En cederboom ook groeien.
Zij, die de Heer wil planten
In Zijn voorhoven rein,
Zullen al in 't gemein
Groeien aan alle kanten.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden