Psalm 114
Datheen Psalmenberijming
Vers 4
Hij heft zeer fijn op uit den stof
Den kleinen, tot Zijn eer en lof.
Uit den drek verhoogt Hij den armen;
Dat Hij hem bij de vorsten groot,
Ja bij de vorsten Zijns volks bloot,
Verheffe naar Zijn groot ontfarmen.
Vers 5
't Huis des wijfs, 't welk was onvruchtbaar,
Geeft Hij vol kinderen eerbaar
Die in 't huis spelen en op straten;
Zodat d' onvruchtbare veracht,
Kind'ren gewint met grote macht;
Dies zij verblijd wordt bovenmaten.
Vers 1
Toen Israël Egypteland verliet,
En als 't huis Jakobs ganselijk afschied
Van 't vreemd volk en zijn wezen;
Juda werd Gods heilig' ere zeer klaar,
En God werd Israëls Heer openbaar,
Ja, een Heer hoog geprezen.
Vers 2
De zee zag zulks aan, en week zeer verbaasd;
De Jordaan was ook gedwongen met haast
Haar achterwaarts te keren
Als schapen sprongen de bergen meteen,
En de heuvelen en de bergskens kleen
Gelijk lammerkens tere.
Vers 3
Wat was u zee, dat gij wegvloodt zo zaan?
Ende waaromme zijt gij, o Jordaan,
Zo terugge gedreven?
Bergen, waarom sprongt gij als schapen vet?
Gij bergskens, waarom hebt gij u ontzet
Als lammerkens die beven?
Vers 4
Voor Gods aanschijn, Die alle ding vermag;
Voor Jakobs God, voor Wien (zo men daar zag)
't Aardrijk beefde waarachtig.
Voor dien God, Die maken kan enen stein
Tot een meer, en doet springen een fontein
Uit enen steenrots krachtig.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden