Psalm 28
Datheen Psalmenberijming
Vers 5
Mijn hart heeft, Heer! gevoeld in alle hoeken
Uw woord, 't welk mij inwendig aldus leert;
Benaarstig U om Mijn aanschijn te zoeken;
Gij ziet, dat ik 't gezocht heb en geëerd.
Keer toch van mij niet Heer! Uw aanschijn rein
In Uwen toorn verstoot niet Uwen knecht;
Gij zijt, Heer! mijn helper trouw en oprecht,
Verlaat mij niet, God! mijn Heiland allein.
Vers 6
Vader en moeder hebben mij verlaten;
Maar God bewaart mij als een kind zeer teer,
Ik ben benauwd door hen, die mij haten;
Dies leer mij ingaan den rechten weg, Heer!
Al mijn vijanden zoeken mijn verdriet;
Valse tuigen staan op, derwelker mond
Niet dan onrecht en spreekt tot aller stond;
Dies en geef mij in hare handen niet.
Vers 7
Hadt Gij mij dien troost niet laten verwerven
Dat ik nog in dit leven zou ontvaan
't Gebruik uwer goederen, vóór mijn sterven,
Ik waar onder den last des druks vergaan.
Daarom lankmoediglijk den Heer verwacht,
Zijt altijd wel getroost en onversaagd;
God zal eind'lijk helpen U, die nu klaagt.
Verbeid den Heer, op Zijn toekomst hebt acht.
Vers 1
O Heer! Gij zijt mijn sterkte machtig,
Tot U is 't, dat ik bidde klachtig;
Zwijg niet stil, o mijn God geprezen!
Of anders zo moet ik nu wezen
Enen mense gans'lijk gelijk,
Die men begraaft in dat aardrijk.
Vers 2
Wil Heer! verhoren al mijn klagen,
Als ik schreie, zijnde verslagen,
In Uw heilig huis vol met ere.
Laat mij met hen niet ‚‚n zijn, Heere!
Die nergens in blijdschap ontvaan,
Dan in het kwaad, dat zij begaan.
Vers 3
Zij spreken van vreed' allerwegen,
Doch haar hart is tot kwaad genegen.
Wil hun naar haar verdienste geven,
En naar haar meningen daarneven;
Maak dat haar overkome snel,
Den loon harer boosdaden fel.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden