Psalm 77
Datheen Psalmenberijming
Vers 5
Dan stond Gij op en hebt verkond
Uw oordelen en gemaakt vrij
D' ellendigen ter zelfder stond,
En hebt die getroostet zeer blij.
Als de mensen tegen U strijden,
Gij behaalt eer aan alle zijden.
Vers 6
Gij zult ombrengen 't ganse rot
Der woedende boosdaders kwaad.
Elk doe beloften onzen God,
En volbrenge die met der daad;
Doet zulks gij, die daar woont beneven
Des Heeren woning hoog verheven.
Vers 7
Brengt God gaven, die vrees'lijk is,
En wreekt Zijnen smaad ende schand';
Ja Hem, Die door Zijn kracht gewis
Den koningen neemt haar verstand;
Die schrikk'lijk is en groot van waarde
Alle koningen op de aarde.
Vers 1
Ik heb mijn stem opgeheven
En mijn schreien daarbeneven,
Tot U, Heer, en naar Uw woord
Hebt Gij mij voormaals verhoord;
In mijnen nood en benauwen
Stond op U al mijn betrouwen;
Ik heb mijn handen, Heer goed,
Tot U gestrekt met ootmoed.
Vers 2
Mijn ziel in dit groot verlangen,
En wil genen troost ontvangen;
Ja, als ik aan U denk, Heer!
Bedroefd ben ik dies te meer.
Al heb ik van ganser harte
Gebeden in angst en smarte.
Zo blijft toch mijn hart eenpaar
Vol benauwdheid en angst zwaar.
Vers 3
Gij hebt mij, o Heer genadig,
Wakker gehouden gestadig;
Ik ben zo kracht'loos daarvan
Dat ik schier niet spreken kan.
Als ik met druk ben doorsneden,
Gedenk ik des tijds voorleden,
D' oude jaren dag en nacht
Worden van mij overdacht.
Vers 4
Dat schoon, lieflijk spel der snaren
Kan uit mijnen zin niet varen,
Mijn hart vol smarten voorwaar
Gedenkt daaraan voor en naar,
Daarna tracht ik t' allen stonden,
Of ik dat eind mocht doorgronden
Dezes dings en dat verstaan;
Dies vang ik zo mijn klacht aan:
Vers 5
Zal mij God altijd versteken?
Is Hij gans van mij geweken;
Is mij nu in eeuwigheid
Geen genade meer bereid?
Zal Gods goedheid hoog geprezen
Hiermee nu gans'lijk uit wezen?
Zullen Zijn beloften fijn
Hiermee gans ten einde zijn?
Vers 6
Heeft God 't mijwaarts gaar vergeten
Zijne goedheid ongemeten?
Gaat nu Zijne toornigheid
Boven Zijn barmhartigheid?
Alzulks sprak ik tot die tijden;
Mijn God wil, dat ik zal lijden;
Hij heeft verwisseld Zijn hand
Die mij voortijds gaf bijstand.
Vers 7
Daarna werd ik ook indachtig
Der wonderdaden Gods krachtig,
Die Hij voormaals heeft gedaan:
Dezer deed ik ook vermaan.
Maar als ik zo ging aanmerken
Zijn heerlijke wonderwerken,
En al Zijn doen groot en klein,
Dan sprak ik bij mij allein:
Vers 8
O God! heilig zijn Uw wegen;
Niemand kan U spreken tegen;
Waar is er breed ofte wijd
Een alzulk God als Gij zijt?
Gij laat Uwe daden blijken
Door macht niet om vergelijken.
Gij doet de heid'nen vol pracht
Ondervinden Uwe kracht.
Tekst: Petrus Datheen
© Small Stone Media t/a Dicht bij de Bijbel
Alle rechten voorbehouden